Waarom heeft de aansprakelijk gestelde recht op geheimhouding, terwijl het
slachtoffer geen recht heeft op privacy?
Deze notitie is
eerder geplaatst op LinkedIn op 19 maart 2023.
Laatste
nieuws: In de kwesties die ik in deze notitie aan de orde stel, heeft de Hoge
Raad op 1 december 2023 inmiddels twee arresten gewezen: ECLI:NL:HR:2023:1670 en ECLI:NL:HR:2023:1682. Uit die arresten
blijkt dat de Hoge Raad mijn opvattingen niet deelt – met wellicht één
uitzondering. Ik zal binnen afzienbare tijd mijn reactie op de HR-arresten
publiceren.
1. De casus
Een ziekenhuis wordt aansprakelijk gesteld wegens een vermoedelijke fout
van een gynaecoloog. De vrouw geeft toestemming aan de verzekeraar van het
ziekenhuis om alle medische gegevens in te zien. De medisch adviseur van de
verzekeraar voelt dat hij niet de kennis heeft om het medisch handelen van het
ziekenhuis te kunnen beoordelen. Hij besluit om de medische gegevens door te
sturen naar een specialistisch deskundige in een ander ziekenhuis. Deze brengt
zijn advies uit aan de medisch adviseur van het ziekenhuis.
De vrouw raakt op de hoogte van de adviesaanvraag en wil het medisch advies
van de geraadpleegde deskundige inzien. De geraadpleegd deskundige weigert die
inzage en de vrouw stelt een tuchtprocedure tegen hem in. Het Regionaal
Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en in beroep het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg zijn akkoord met de weigering van de deskundige en
wijzen de klacht van de vrouw af.[1] De arts mag zich volgens de tuchtcolleges
beroepen op de stelling dat aansprakelijk gestelde partijen in “vrijheid en
beslotenheid” hun verdediging voorbereiden.[2] Het inzagerecht van art. 7:456 BW heeft in dit
geval in het oordeel van de colleges geen toepassing.
De beslissing van de tuchtcolleges gaat A-G Hartlief echter niet ver
genoeg. Hij meent buiten twijfel te moeten stellen dat afdeling 5 van titel 7 van boek 7 van het BW, de WGBO, geen toepassing heeft bij een ingewonnen
specialistisch advies door aansprakelijk gestelde partijen. Daarvoor stelt hij
een vordering tot cassatie in belang der wet in, een middel dat hem als
advocaat-generaal (A-G) ter beschikking staat op grond van art. 75 wet BIG.[3]
Hartlief beoogt dat de wettelijke opdracht van art. 7:464 BW om
bij relaties met medici de WGBO, en dus ook het inzagerecht van art. 7:456 BW,
zoveel mogelijk analoog toe te passen, geen toepassing kan hebben in het geval
dat een aansprakelijk gestelde een specialistisch deskundige raadpleegt om zijn
positie te bepalen.
2. Waarom willen aansprakelijk gestelde
partijen geen inzage geven aan slachtoffers van een dergelijk medisch advies?
Aansprakelijk gestelde partijen willen die “vrijheid en
beslotenheid” om zelf te besluiten welke gegevens van de geraadpleegde
deskundige zij willen meedelen aan het slachtoffer. Als de geraadpleegde
deskundige immers oordeelt dat de behandelend arts een beroepsfout heeft
gemaakt, willen aansprakelijk gestelde partijen die bevinding niet aan het
slachtoffer mee hoeven delen. De bewijslast blijft dan op het slachtoffer
drukken, en in combinatie met de kosten van een eigen expertise of proces
blijft dat een drempel, waardoor veel slachtoffers af moeten zien van hun
claim.[4] En de slachtoffers die wel in staat zijn tot een eigen expertise,
voorlopig deskundigenbericht of proces, moeten in een dergelijk geval dubbel
werk doen als de gegevens van de geraadpleegd deskundige gesloten blijven. Dit
verschil in machtspositie levert een systemische ongelijkheid en
onrechtvaardigheid op. Het slachtoffer zelf moet immers wél al zijn gegevens
verstrekken: ex art. 21 Rv, ex
art. 150 Rv en
ex art. 111 lid 3 Rv.
Er is dus een dilemma: kiezen we voor de “vrijheid en
beslotenheid” waar aansprakelijk gestelde partijen recht op menen te hebben, of
kiezen we voor het slachtoffer, dat die zijn recht eenvoudiger kan halen omdat
hij relevante gegevens verkrijgt van aansprakelijk gestelde partijen?
Ik mis in de literatuur tot nu toe dat dit dilemma
voldoende wordt benoemd. Immers, als we kiezen voor een gelijke positie in
eerstgenoemde kwestie, kiezen we voor versterking van de ongelijke positie in
de laatstgenoemde kwestie.
Men kan betogen: het was toch de geraadpleegd deskundige
die de inzage weigerde, niet de verzekeraar of het ziekenhuis? Er lijkt mij
echter weinig twijfel dat op dit punt overlegd is tussen geraadpleegd
deskundige en ziekenhuis/verzekeraar. Tevens benadert Hartlief het probleem
vanuit een sterk civielrechtelijk perspectief. Over het tuchtrechtelijk
perspectief heeft de advocaat Hugo de Jager een notitie op LinkedIn doen
verschijnen.
3. Nog een dilemma.
Als de verzekeraar vrij is om de gegevens van de
geraadpleegd deskundige achter te houden, kan dat die geraadpleegd deskundige
of de medisch adviseur van de verzekeraar in gewetensnood brengen. Deze medici
moeten als alle medici streven naar onafhankelijkheid. Kunnen zij onafhankelijk
zijn, als hen door de verzekeraar verboden wordt hun gegevens over het
slachtoffer met het slachtoffer te delen? Het “geven van raad” maakt immers
onderdeel uit van hun individuele beroepsuitoefening, zie het definitiebereik van
art. 1 wet BIG.
Daar is niet voor vereist dat er een contractuele band is tussen geraadpleegd
deskundige en slachtoffer. De Memorie van Toelichting op de wet BIG bepaalt
uitdrukkelijk dat de beoordeling van een gezondheidstoestand er ook onder valt,
met de verzekeringsarts als
voorbeeld.[5] Tussen verzekeringsarts en claimant is ook geen contractuele
band, terwijl verzekeringsartsen sommige beoordelingen ook uitsluitend van het
papier doen.
Ik vind het wat wonderlijk dat art. 1 wet BIG tot
nog toe niet is genoemd in de literatuur. Als het “geven van raad” niet was
opgenomen in het definitiebereik van de wet BIG, had de A-G zijn vordering tot
cassatie in het belang der wet ex art. 75 wet BIG niet kunnen instellen. In
mijn ogen levert het opnemen van het “geven van raad” en het “beoordelen van de
gezondheidstoestand” in art. 1 wet BIG evidentie op om de WGBO zoveel mogelijk
analoog toe te passen conform de wettelijke opdracht van art. 7:464 BW.
Dit voor de arts geschetste dilemma kent de volgende
variant die niet vaak voorkomt, maar toch. Stel, de geraadpleegd deskundige
oordeelt dat niet alleen de behandeling niet goed is, maar ook dat er een
betere behandeling voorhanden is die nog niet ter sprake is gekomen. In het
WAA-artsenoverleg[6] kwam ooit zo’n casus voor. Een orthopeed die
buitengerechtelijk geraadpleegd werd oordeelde dat de klacht van het
slachtoffer niet goed behandeld was, maar eenvoudig verholpen kon worden. Hij
belde het slachtoffer, boekte hem in voor een afspraak en verhielp de klacht
met een eenvoudige operatie. Het artsenoverleg reageerde wat ongemakkelijk: men
kan moeilijk de handelwijze van de geraadpleegde deskundige afkeuren, maar toch
voelde iedereen dat dit niet de bedoeling is. Dit voorbeeld gaat wat ver, maar
het is heel goed mogelijk dat een geraadpleegd deskundige therapeutische
suggesties heeft die voor de patiënt van belang kunnen zijn.[7] Als de
aansprakelijk gestelde bepaalt welke informatie bij het slachtoffer terecht mag
komen, kan hij ook bepalen dat deze informatie niet bij het slachtoffer
terechtkomt. Er is dus een controlemechanisme noodzakelijk, en het recht op
inzage van het slachtoffer is daar het belangrijkst, conform de bedoeling van
de Europese wetgever in de vorm van de AVG en art. 8 EVRM. Als dat recht op
inzage wordt nageleefd, is er vanuit de AVG geen bezwaar dat de aansprakelijk
gestelde een gespecialiseerd medisch deskundige raadpleegt zonder machtiging,
zie hieronder § 5.
4. Er is een precedent, maar dan in
spiegelbeeld.
Aan het begin van dit millennium vond een heftige
discussie plaats of de schaderegelaar bij de verzekeraar inzicht mocht hebben
in het medische dossier van het slachtoffer in verband met diens
predispositie(s). Verzekeraars beriepen zich daarbij op art. 6 EVRM: daarin is
het beginsel van “equality of arms” in procedures neergelegd, en het zou in
strijd met dat beginsel zijn als de verzekeraar niet net zo veel kan weten van
de medische voorgeschiedenis van het slachtoffer als diens belangenbehartiger.
De Hoge Raad heeft in de kwestie in 2008 een
tussenstelsel neergelegd in de Fortis-arresten: een (voorlopig) deskundige
bepaalt welke stukken relevant zijn en nadat hij zijn bericht heeft uitgebracht
en het slachtoffer geen gebruik heeft gemaakt van zijn blokkeringsrecht, mag de
schaderegelaar bij de verzekeraar ook van de medische stukken kennis nemen.[8]
Het is saillant dat destijds art. 6 EVRM door de
verzekeraars ingeroepen werd. Destijds werd betoogd dat art. 6 EVRM ertoe zou
noodzaken dat de schaderegelaar bij de verzekeraar alle medische ins and outs
van het slachtoffer vanaf het begin zou moeten weten;[9] nu wordt art. 6 EVRM
door A-G Hartlief ingeroepen om te verdedigen dat aansprakelijk gestelde
partijen hun ins and outs verborgen zouden mogen houden, zodat zij evenals het
slachtoffer het proces in “vrijheid en beslotenheid” kunnen voorbereiden.[10]
Als de Hoge Raad oordeelt dat het inzagerecht van art. 7:456 BW en
vooral van art. 15 AVG beperkingen kent, zou de Hoge Raad het stelsel dat hij
heeft ontwikkeld in de Fortis-arresten spiegelbeeldig en met de nodige
aanpassingen kunnen toepassen op deze casuspositie. Ik zou dat toejuichen. Deze
oplossing zou ook als voorlopige oplossing kunnen fungeren als de Hoge Raad
prejudiciële vragen wil stellen aan het Hof van Justitie van de EU.
5. De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
De kwestie die aan de orde werd gesteld in de
Fortis-arresten is weer helemaal terug, zij het in een iets andere vorm en
beperkt tot medische aansprakelijkheidszaken. De Rechtbank Rotterdam heeft
prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld: 1. Is er een machtiging van de patiënt nodig voor een
claimbehandelaar bij de aansprakelijkheidsverzekeraar in een medische
aansprakelijkheidszaak om de medische gegevens van de patiënt in te zien? 2. Als die machtiging nodig is, op welke
grondslag is dat dan en wat moet die machtiging omvatten? 3. “Kan van een medische hulpverlener, die door een patiënt
aansprakelijk is gesteld voor een medische behandeling, worden verlangd dat hij
in de buitengerechtelijke fase een standpunt inneemt omtrent aansprakelijkheid
indien de patiënt zich ertegen verzet dat een door of ten behoeve van de
medische hulpverlener ingeschakelde juridisch adviseur kennis neemt van
relevante medische gegevens?”[11]
Het zal gezien het bovenstaande misschien verwondering
wekken, maar ik ben mening dat er vanuit de AVG geen bezwaar is dat een
advocaat of arts die in opdracht van de verzekeraar werkt kennis neemt van de
medische gegevens van het slachtoffer zonder machtiging, mits die op de juiste
wijze verkregen zijn. Ik ben zelfs van mening dat een aansprakelijk gestelde
een gespecialiseerd arts, anders dan zijn medisch adviseur, kan raadplegen
zonder machtiging van de patiënt. Art. 9 lid 2 sub f staat nadrukkelijk toe dat
bijzondere persoonsgegevens - waar medische gegevens onder vallen - mogen
worden verwerkt “ter instelling, uitoefening of verdediging van een
rechtsvordering.”[12] Mits maar voldaan wordt aan de controlemechanismen van de
AVG, waaronder:
* Als
eerste: het inzagerecht van art. 15 AVG.
* Het
rectificatierecht en het recht op vergetelheid van art. 16 en 17 AVG;
* Het
vereiste van art. 9 lid 3 AVG: de gegevens worden verwerkt door een
beroepsbeoefenaar die een wettelijk beroepsgeheim heeft, “of door een andere persoon
die eveneens krachtens Unierecht of lidstatelijk recht of krachtens door
nationale bevoegde instanties vastgestelde regels tot geheimhouding is
gehouden”.
De “Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars” voldoet niet aan het criterium van “krachtens door
nationale bevoegde instanties vastgestelde regels”. Mijns inziens bevat die
Gedragscode ook geen voorziening voor het geval dat medische gegevens van het
slachtoffer rechtstreeks bij een claimbehandelaar terechtkomen, bijvoorbeeld na
een deskundigenbericht. Er staat in art. 5.1.1. sub b: “De Verzekeraar mag
Gezondheidsgegevens die de Betrokkene aan de medisch adviseur heeft verstrekt
in verband met een verzekering niet gebruiken voor een andere verzekering,
tenzij de Betrokkene hiervoor uitdrukkelijke toestemming verleent;” maar in die
zinsnede is niet begrepen het geval dat medische gegevens rechtstreeks bij de
claimbehandelaar terechtkomen, nog afgezien van het feit dat er niets wordt
bepaald over het verstrekken van
gegevens aan andere afdelingen. Ook hier blijkt weer het belang van het
inzagerecht ex art. 15 AVG, dat is de enige manier voor de claimant om de
werkzaamheid van de verzekeraar op dit punt te controleren.
Bij de vraag wie in Nederland een nationale bevoegde
instantie is in de zin van art. 9 lid 3 AVG, denk ik dat alleen de Autoriteit
Persoonsgegevens hiervoor in aanmerking komt.[13]
Een enkel woord nog over machtigingen. Veel
verwerkingsverantwoordelijken, verwerkers en anderen nemen het zekere voor het
zekere en laten de betrokkene overal machtigingen voor ondertekenen. Soms
bereikt dat een niveau dat een medisch dossier voor meer dan de helft is gevuld
met ondertekende machtigingen.
Daarbij moet men zich realiseren dat dergelijke
machtigingen altijd kunnen worden ingetrokken door de betrokkene, dat is
dwingend recht: art. 7 lid 3 AVG. Een slachtoffer kan dus niet bij machtiging
zijn inzagerecht definitief opgeven, en hetzelfde geldt voor zijn andere
rechten vanuit de AVG.
6. Slot.
De Nederlandse Staat heeft een deel van zijn wetgevende
autoriteit bij verdrag overgedragen aan de Europese Unie. Dat is voor velen
even wennen, zo blijkt onder andere uit de stikstofdiscussie en de electorale
omwenteling van 15 maart. Ik hoop maar dat Nederlanders beter erin zullen
slagen om eraan te wennen dan de Britten. De gevoelens van spijt over de Brexit
worden steeds duidelijker hoorbaar in het UK.
Clemens Roijackers, 19 maart 2023.
NOTEN
[1] In een eerder geval werd door de Hoge Raad de
weigering van het ziekenhuis van inzage van het advies van de geraadpleegd
deskundige goed bevonden: HR 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:365, Waterland Ziekenhuis, waarover o.a. J.P.M. Simons, TVP
2018-3 pg. 112. Ik bespreek dit arrest niet omdat het een afweging betrof in
het kader van art. 843a Rv en
omdat de AVG, die al bijna twee jaar bekend was en twee maanden later in
werking trad, niet bij het arrest betrokken werd.
[2] CTG 29 januari 2021, ECLI:NL:TGZCTG:2021:42.
[3] Parket bij de Hoge Raad 26 augustus 2022, ECLI:NL:PHR:2022:762.
[4] Zie daarover recent August Van, noot bij Rechtbank Noord-Holland 2 november 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:9644, GZR-updates 2 februari 2022.
[5] Zie MvT wet BIG, Tweede Kamer 1985-1986, 19 522 nr. 3 p. 85.
[6] WAA = Werkgroep Artsen Advocaten, waar ik tot 2007
coördinator was. Zie www.waa.nl.
[7] De “Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische
Rapportage” heeft in § 4.4 in haar “Richtlijn medisch specialistische rapportage in
bestuurs- en civielrechtelijk verband”
opgenomen dat een deskundige in geen enkel opzicht de rol van behandelaar op
zich moet nemen. In § 2.1.4 bepaalt die richtlijn dat de deskundige zich strikt
moet beperken tot de beantwoording van de vragen. Die bepaling kan een conflict
van plichten in het leven roepen voor de deskundige: hij blijft immers ook
arts, en als hij volstrekt overtuigd is van het feit dat een nog niet
geëxploreerde therapeutische behandeling het welzijn van de patiënt ten goede
komt, meen ik dat de deskundige dat moet meedelen, in zijn bericht, of in een
separaat bericht aan de medisch adviseur van de verzekeraar, die dat op zijn
beurt aan de claimant moet meedelen. Zie art. 1 van de “KNMG-Gedragscode voor artsen”.
De status van richtlijn brengt met zich mee dat een
deskundige daarvan kan afwijken, mits gemotiveerd. Hij kan dus zelf bepalen hoe
hij handelt in dit conflict van plichten.
[8] HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3676 en ECLI:NL:HR:2008:BB5626.
[9] Zie Chr.H. van Dijk, “Ter beschikking stellen van de
patiëntenkaart: aan wie?”, TVP 2006 afl. 1 p. 15. Het standpunt werd door A-G
J. Spier in zijn conclusie bij de Fortis-arresten verworpen: ECLI:NL:PHR:2008:BB5626 § 9, en de Hoge Raad oordeelde dat het standpunt van het
hof (dat het slachtoffer pas de gegevens moest verstrekken als de deskundige
zijn bericht had uitgebracht en het slachtoffer zijn blokkeringsrecht niet had
gebruikt) niet onjuist was: HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3676 r.o. 3.5.5. Rolinka Wijne noemt in haar artikel in
AV&S nog andere rechtspraak waarin de lagere rechter oordeelt dat art. 6
EVRM geen toepassing heeft in het buitengerechtelijk traject: AV&S 2022/40.
[10] Zie zijn conclusie § 7.3.
[11] Rechtbank Rotterdam 21 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8103.
[12] Deze zinsnede kent een merkwaardige geschiedenis: in
de oorspronkelijke vertaling van de Engelstalige tekst van de AVG van 4 mei
2016 in Pub Eu L 119/39
stond “voor de instelling, uitoefening of onderbouwing” van een
rechtsvordering. Dat was een verkeerde vertaling van de zinsnede “for the
establishment, exercise or defence of
legal claims”. (cursivering CR). Men kan beide versies (met de verkeerde
Nederlandse vertaling) naast elkaar zien op DEZE LINK. De EU heeft de vertaling gecorrigeerd per 4
maart 2021 in Pub Eu L 074/40
(doorscrollen naar p. 40). Dat brengt met zich mee dat art. 22 lid 2 sub e UAVG ook moet worden herzien.
[13] Zie art. 14 Uitvoeringswet Algemene Verordening
Gegevensbescherming. (UAVG).